NL
LET OP: Trek de Heli-FX Applier onder doorlichting langzaam en voorzichtig van de prothesewand
vandaan om te zorgen dat hij zich vrijmaakt van de aangebrachte EndoAnchor.
• Verwijder de Applier, maar laat de Guide op zijn plaats. Controleer met het oog en onder
doorlichting de plaatsing van de EndoAnchor.
LET OP: Trek de Applier langzaam terug uit de Guide om te voorkomen dat er lucht kan binnendringen.
WAARSCHUWING: Als de stroom van de Heli-FX Applier uitvalt terwijl een EndoAnchor gedeeltelijk
in een patiënt is aangebracht, kan de EndoAnchor worden verwijderd door de handgreep en katheter
handmatig linksom te draaien totdat de EndoAnchor loskomt uit de endoprothese en het weefsel.
De Applier kan vervolgens van de Guide worden verwijderd.
• Spoel de Heli-FX Guide en Applier zo nodig door met gehepariniseerde fysiologische
zoutoplossing om stolselvorming in het lumen te voorkomen.
• Laad de volgende EndoAnchor door de stappen te herhalen (zie bovenstaande beschrijving).
• Voordat de Heli-FX Guide weer wordt gepositioneerd voor de aanbrenging van aanvullende
EndoAnchors, maakt u de tip van de Guide recht door de deflectieknop linksom te draaien.
Om de Guide weer te positioneren, draait u de bedieningshandgreep naar de volgende
locatie voor aanbrenging van een EndoAnchor en deflecteert u de tip van de Guide door de
deflectieknop rechtsom te draaien. De lineaire markering kan worden gebruikt als hulp bij
het draaien van de Guide met de tip recht; de markering staat op de buitenkromming van
de deflecteerbare tip. Herhaal desgewenst de aanbrenging van EndoAnchors en raadpleeg
daarbij het aanbevolen minimumaantal EndoAnchors in bovenstaande tabel 4 en tabel 5.
LET OP: Om te voorkomen dat de endoprothese per ongeluk van zijn plaats raakt of beweegt, moet de
Heli-FX Guide altijd recht worden getrokken voordat hij binnen in de endoprothese wordt gedraaid.
• Na aanbrenging van de laatste EndoAnchor verwijdert u de Heli-FX Applier. Maak de
Guide recht door de deflectieknop linksom te draaien. Voer de Obturator weer op door
de hemostaseafdichting van de bedieningshandgreep op de Heli-FX Guide. Voer vervolgens
een voerdraad van 0,035 inch (0,89 mm) op door de Obturator.
• Verwijder alleen de Heli-FX Guide en de Obturator, maar laat de voerdraad van 0,035 inch
(0,89 mm) op zijn plaats.
Einde van de procedure
• Verricht na de implantatie een angiografie van de aorta om de implantatie van de EndoAnchor
te evalueren.
• Controleer op endolekkages. Als er een endolekkage wordt geconstateerd, moeten er standaard
endovasculaire technieken worden toegepast om de endolekkage te verhelpen. Er kunnen
zo nodig aanvullende EndoAnchors worden aangebracht zoals hierboven beschreven.
• Controleer de Endograft op juiste locatie, bloedflow en doorgankelijkheid.
• Verwijder de voerdraden van 0,035 inch (0,89 mm) en de femorale toegangshuls
(indien gebruikt) en sluit de femorale arteriotomie op standaardwijze.
10.0 RICHTLIJNEN VOOR BEELDVORMING EN
POSTOPERATIEVE NACONTROLES
Algemeen
De veiligheid en doeltreffendheid van de EndoAnchor op lange termijn zijn niet vastgesteld; daarom
raadt Aptus niet aan om het schema van nacontroles van de fabrikant van de endoprothese louter
vanwege gebruik van de EndoAnchor tijdens de initiële implantatieprocedure te wijzigen.
65