Kortsluiting in het aansluitblok vermijden
W WAARSCHUWING
Kortsluiting door open elektrodeaansluitingen
Open en daardoor niet elektrolytdichte aansluitingen in het aansluitblok kunnen
ongewenste stroom naar het lichaam doen vloeien en het binnendringen van
lichaamsvocht in het implantaat veroorzaken.
• Niet-gebruikte aansluitingen met blinde pluggen afdichten.
Elektrodestekker op implantaat aansluiten
Ga als volgt te werk:
1
Mandrijnen en inbrengsystemen van de stekker aan elektrodezijde
verwijderen.
2
• De uni- of bipolaire IS-1-stekker ventrikel op RV aansluiten
• De uni- of bipolaire IS-1-stekker atrium op A aansluiten
3
Elektrodestekker – zonder de toevoerleiding te knikken – in het
aansluitblok schuiven, tot de stekker tip achter het schroevenblok te zien
is.
4
Laat de stekker zich niet volledig inbrengen, is het mogelijk dat de
aansluitschroef in het gat van het schroefblok uitsteekt. De aansluit-
schroef voorzichtig losdraaien zonder dat zij er volledig wordt
uitgeschroefd, zodat zij bij het opnieuw indraaien niet klem komt te zitten.
5
De siliconenplug in het midden op de sleufvormige plaats met de
schroevendraaier verticaal tot de aansluitschroef doorsteken.
6
De aansluitschroef met de wijzers van de klok mee draaien, tot de
draaimomentbegrenzing inzet (knakkend geluid).
7
De schroevendraaier voorzichtig uittrekken zonder daarbij de aansluit-
schroef terug te draaien.
• Na het terugtrekken van de schroevendraaier dicht de siliconenplug
de elektrodenaansluiting automatisch veilig af.
Afstand tussen elektroden waarborgen
• Stimulatie- en sensingelektroden mogen elkaar niet aanraken.
nl • Nederlands
Auto-initialisering
Als de eerste aangesloten elektrode wordt waargenomen, begint automatisch de auto-
initialisering.
10 minuten na het aansluiten van de eerste elektrode wordt de auto-initialisering
beëindigd. Indien tussentijds geen ander programma wordt overgedragen, werkt het
implantaat vervolgens met actieve automatische functies in het standaardprogramma.
Een handmatige instelling van de elektrodepolariteit of een meting van de elektrode-
impedanties is niet vereist.
Opmerking: Na de auto-initialisering zijn alle parameters zoals in het standaard-
programma geactiveerd behalve de volgende uitzonderingen:
• DDD
• VVI
• De automatisch vastgelegde elektrodeconfiguratie (unipolair of bipolair) wordt
ingesteld.
Gedrag tijdens de auto-initialisering
• Bij omprogrammering:
de auto-initialisering wordt afgebroken, het overgedragen programma is
onmiddellijk actief.
• Bij de uitvoering van tests:
de auto-initialisering wordt vervolgens voortgezet.
• Bij de overdracht van een permanent programma:
de auto-initialisering wordt beëindigd en het overgedragen programma is actief.
Voorzorgsmaatregelen bij het programmeren
Implantaatsysteem controleren
• Na de auto-initialisering een nacontrole uitvoeren, om de correcte werking van het
implantaatsysteem vast te stellen.
• Voor de vaststelling van de stimulatiedrempel een stimulatiedrempeltest
uitvoeren.
185