•
Obstructies in de bovenste luchtwegen die de luchtstroom en dus het fonatievermogen
kunnen belemmeren.
•
Obstructies kunnen leiden tot een drukstijging in de luchtpijp en bijgevolg tot een risico op
subcutaan emfyseem.
•
Patiënten met chirurgisch emfyseem of infecties van het tracheale weefsel.
•
Patiënten met unilaterale of bilaterale verlamming van de stembanden in mediane positie.
5.
Algemene voorzorgsmaatregelen
•
Wanneer het product samen met andere medische hulpmiddelen wordt gebruikt, volg dan
hun respectieve gebruiksaanwijzing. Neem contact op met de fabrikant voor eventuele vragen of
als u hulp nodig heeft.
•
In het geval van complicaties tijdens de beschreven procedures dienen veiligheidsmaatre-
gelen te worden genomen, om voor onmiddellijke beademing te zorgen via alternatieve luchtwe-
gen (bijv. trans-laryngeale intubatie, larynxmasker).
•
Optimale zuurstofniveaus moeten bij de patiënt tot stand worden gebracht voorafgaand
aan een canulatie of re-canulatie.
•
Het wordt sterk aanbevolen een klaar-voor-gebruik reserveapparaat bij het bed van de patiënt
aanwezig te houden. Bewaar het reserveapparaat onder schone en droge omstandigheden.
•
Het product moet vóór gebruik/inbrengen geïnspecteerd worden op integriteit en werk-
zaamheid. Controleer of de canule niet verstopt is en of het cuffmateriaal niet broos of gescheurd
is en kan worden opgeblazen/leeggelaten, of er geen knikken, scheuren of sneden zijn, een sta-
biele verbinding tussen de canule en het schild, enz. Als het product beschadigd is, moet het
worden vervangen door een nieuw product.
•
De steriele verpakking moet vóór opening worden geïnspecteerd op schade. Als de ver-
NL
pakking beschadigd is of onbedoeld is geopend, mag het apparaat niet worden gebruikt.
•
Tijdens het plaatsen, gebruiken of verwijderen van de tracheostomiecanule mag geen over-
matige kracht worden uitgeoefend.
•
Oefen geen onnodige kracht uit op de tracheostomiecanule bij het aansluiten of loskoppe-
len van externe hulpmiddelen. Dit kan leiden tot beschadiging van de tracheostomiecanule en/of
tot verplaatsing/decanulatie.
•
Houd de tracheostomiecanule altijd vast bij de basis van de 15 mm connector bij het
aansluiten of loskoppelen van externe hulpmiddelen.
•
Verplaats het verstelbare schild niet langs de canule-as zonder het te ontgrendelen.
•
Smerende gel kan het vergrendelingsmechanisme van het verstelbare schild belemmeren.
Zorg ervoor dat de smerende gel alleen wordt aangebracht op de zones die staan beschreven in
het hoofdstuk "Voorbereiding".
•
De druk van de cuff kan veranderen wanneer lachgas (distikstofmonoxide) als verdovings-
middel wordt gebruikt.
•
Alle onderdelen van het cuffvulsysteem moeten vrij zijn van spanning en knikken tijdens het
meten van de cuffdruk, anders kan de manometer onjuiste drukwaarden weergeven.
•
Zorg ervoor dat alle toegestane voorwerpen (bijv. draagbare manometer) die worden
gebruikt om de cuff op te blazen, schoon zijn (vrij van stof, zichtbare deeltjes en verontreiniging).
Elke obstructie van het cuffvulsysteem kan leiden tot het leeglopen van de cuff, wat de efficiëntie
van de beademing of de bescherming tegen aspiratie aantast.
•
Om schade aan de cuff te voorkomen en het inbrengen gemakkelijker te maken, moet u
ervoor zorgen dat de cuff altijd leeg is voordat u deze inbrengt, met de lege cuff naar het schild
gericht.
•
Beweeg het schild niet met overmatige kracht tot tegen de aanslag in de buurt van de 15 mm
connector. Anders kan de cuffvullijn beschadigd raken.
•
Wanneer een manometer en/of een verbindingsslang op de vullijn van een opgeblazen cuff
wordt bevestigd, zal er altijd drukcompensatie zijn tussen de cuff en het aangesloten hulpmiddel.
176