Opgelet:
•
Als de canule extra moet worden afgesteld, ontgrendel dan het schild en pas aan zoals nodig.
8.4
Na het inbrengen van de canule
1. Controleer of de luchtweg doorheen de canule vrij is en pas indien nodig de positie van de tra-
cheostomiecanule (bijvoorbeeld met een bronchoscoop) en het schild aan. De correcte positie van
de TRACOE vario tracheostomiecanule moet regelmatig worden gecontroleerd.
2. Sluit de 15 mm connector van de tracheostomiecanule aan op het beademingssysteem als
beademing nodig is.
3. Indien van toepassing: Blaas de cuff van de tracheostomiecanule op met lucht via de Luer-con-
nector op de pilootballon.
4. Indien nodig kunnen de vleugels van het schild worden bijgesteld.
5. Om dislocatie van de canule te voorkomen, maakt u de canule op zijn plaats vast met de hals-
band.
6. Het wordt aanbevolen een verband aan te brengen tussen de tracheostoma en het verstelbare
schild om irritatie van de huid onder het schild te voorkomen.
7. Controleer de cuffdruk nogmaals om er zeker van te zijn dat de cuff niet werd beschadigd tij-
dens het inbrengen.
8.5
De cuff opblazen
Optie 1: In plaats van een standaard spuit voor het opblazen van de cuff, raden wij het gebruik van
een draagbare manometer aan. Pas de cuffdruk aan de individuele beademingstherapie aan en
controleer deze regelmatig. Normaal moet de druk liggen tussen 20 cmH
30 cmH
O (≈ 22 mmHg).
2
Optie 2: Gebruik een TRACOE smart Cuff Manager om de cuffdruk binnen het bereik van 20 tot
30 cmH
O te houden door middel van passieve controle. Bevestig de mannelijke Luer-connector
2
van de TRACOE smart Cuff Manager aan de vrouwelijke Luer-connector van het terugslagventiel
van de tracheostomiecanule. Blaas de TRACOE smart Cuff Manager op met een standaard spuit
volgens de respectievelijke gebruiksaanwijzing.
Opgelet:
•
Zorg er bij het herpositioneren van de patiënt in bed voor dat de patiënt niet op de piloot-
ballon ligt, aangezien dit de cuffdruk kan verhogen en mogelijk de luchtpijp kan beschadigen.
8.6
Externe hulpmiddelen aansluiten/loskoppelen
Om externe hulpmiddelen of accessoires (bijv. beademingstoestel) aan te sluiten, houdt u de basis
van de 15 mm connector stevig vast en duwt u voorzichtig op het connectoruiteinde van het
externe hulpmiddel totdat het stevig vastzit aan de tracheostomiecanule. Trek bij twijfel het con-
nectoruiteinde meerdere keren in en uit om te controleren hoeveel kracht er nodig is om de verbin-
ding correct te maken en dat het externe hulpmiddel op een later tijdstip gemakkelijk kan worden
losgekoppeld.
Als loskoppelen moeilijk is, gebruik dan een gestandaardiseerde ontkoppelingswig (niet meegele-
verd) om de tracheostomiecanule los te koppelen van externe hulpmiddelen of accessoires (zie
afbeelding 4) door de opening van de ontkoppelingswig tussen de 15 mm connector en het
externe hulpmiddel te schuiven totdat de twee apparaten van elkaar gescheiden zijn, zie hoofdstuk
"Aanvullende Producten".
Opgelet:
•
Oefen geen onnodige kracht uit op de tracheostomiecanule bij het aansluiten of loskoppe-
len van externe hulpmiddelen. Dit kan leiden tot beschadiging van de tracheostomiecanule en/of
tot verplaatsing/decanulatie.
O (≈ 15 mmHg) en
2
181
NL